Hier volgt een opsomming van de problemen waar een logopedist zich mee bezighoudt. Deze kan men groeperen in de volgende vakgebieden: spraak-, taal-, stem- en gehoorstoornissen (indeling en opsomming zijn zeker niet volledig).

Spraakstoornissen

  • Articulatiestoornissen: het betreft hier stoornissen waarbij spraakklanken niet of verkeerd uitgesproken worden. Het kan dus zowel om een weglating, vervanging of vervorming gaan. De bekendste articulatiestoornissen zijn het lispelen en het niet kunnen uitspreken van de [r]. Soms komt een meervoudige articulatiestoornis voor. Daarbij worden verscheidene klanken weggelaten, vervangen of vervormd. Wanneer een kind in zijn spraakontwikkeling duidelijk achter is bij het gemiddelde van zijn leeftijdgenoten, spreken we van een vertraagde spraakontwikkeling. Bij open neusspraak ontsnapt er te veel lucht langs de neus. Bij gesloten neusspraak ontsnapt de lucht bij vorming van de nasale medeklinkers [m], [n], [ng] door de mond.

  • Afwijkend mondgedrag: er bestaat een duidelijk verband tussen mondgewoonten en articulatie. Afwijkend mondgedrag – zoals mondademen, duimzuigen en tongpersen (foutief slikken) – resulteert vaak in een spraakstoornis. Er is ook een verband tussen gebitsafwijkingen en afwijkende mondgewoonten. Het komt wel vaker voor dat de logopedist afwijkende mondgewoonten en articulatie samen behandelt. De orthodontist behandelt dan de gebitsafwijking.

  • Motorische spraakstoornissen (dysartrie): bij patiënten met een aandoenig van het zenuwstelsel is meestal ook de spraak gestoord. Bij kinderen gaat het om hersenverlamming of een spierziekte. Bij volwassenen is er sprake van een verworven stoornis. Voorbeelden hiervan zijn dysartrie ten gevolge van de ziekte van Parkinson of ten gevolge van multiple sclerose. De spraak is moeilijk verstaanbaar omwille van een stoornis in de spierspanning en/of de coördinatie van de spieren. De logopedist geeft oefeningen om de spraak en de andere mondfuncties te verbeteren. Daarnaast wordt er ook gezocht naar hulpmiddelen om de spraak te ondersteunen of te vervangen.

  • Stotteren: stotteren is een stoornis in het vloeiende verloop van de spreekbeweging. Stotteren kan zich uiten in het herhalen van klanken of woorddelen, het aanhouden van klanken of het blokkeren bij het op gang komen van de stemgeving en de articulatie. Naarmate de stoornis ernstiger wordt, treden secundaire gedragingen op. We zien dan bijvoorbeeld negatieve emotionele en cognitieve reacties. Deze kunnen resulteren in spreekangst en vermijdingsgedrag. Stotteren begint nagenoeg steeds tussen het tweede en het zevende levensjaar. Vroegtijdig ingrijpen is cruciaal om stotteren niet te laten evolueren tot een handicap.

TAALSTOORNISSEN

  • Taalontwikkelingsstoornissen: de taalontwikkeling verloopt volgens een bepaald patroon (de verschillende stadia van de taalontwikkeling). Bij een aantal kinderen kent deze ontwikkeling een vertraagd of afwijkend verloop. Logopedisten spreken dan over een dysfatische ontwikkeling of een primaire taalontwikkelingsstoornis. De stoornis treft zowel de ontwikkeling van de taalvorm (verbuigingen en vervoegingen en de zinsbouw), de taalinhoud (woordenschat) als het taalgebruik. Soms vertoont het kind ook kenmerken van hyperkinetisch gedrag en stoornissen in de aandacht en de concentratie. Als de taal zich niet normaal ontwikkelt ten gevolge een verstandelijke handicap, een gehoorstoornis of een psychische stoornis, dan spreken we van een secundaire taalontwikkelingsstoornis.

  • Lees-, schrijf- en rekenstoornissen: dyslexie, dysorthografie en dyscalculie vinden hun oorsprong in tekorten in het taalvermogen van het kind, terwijl er sprake is van een normale intelligentie. Het kind heeft dan problemen met het omzetten van de gesproken taal in geschreven taal (spellen). Maar ook het omzetten van schrijftaal naar spraak (lezen) verloopt moeilijk. Bij rekenstoornissen is er sprake van een achterstand voor specifieke rekenvaardigheden.

  • Neurologische taalstoornissen: afasie is een verworven taalstoornis (na een beroerte of een trauma). Iemand met afasie verliest door een hersenletsel zijn vermogen om taal te begrijpen en/of te gebruiken. Ook het lezen en schrijven kunnen aangetast zijn. Andere bijkomende stoornissen zijn: verlammingen, problemen met het geheugen, oriëntatieproblemen, ...

  • Taalstoornissen bij dementie: bij dementie (ziekte van Alzheimer of andere vormen van dementie) en bepaalde ouderdomsziekten wordt naast het geheugen ook het taalvermogen aangetast.

Stemstoornissen

  • Heesheid of stemverlies kunnen zowel een organische als een functionele oorzaak hebben. Tot de organische oorzaken rekenen we bijvoorbeeld stemplooiverlamming en strottenhoofdkanker. De functionele oorzaken zijn verkeerd stemgebruik (foutieve stemtechniek) of stemmisbruik (bijvoorbeeld veelvuldig roepen). Deze functionele stemstoornissen kunnen ook aanleiding geven tot een organische afwijking, zoals bijvoorbeeld stemplooiknobbels.Nogal wat beroepssprekers (leerkrachten) krijgen in hun loopbaan te maken met stemstoornissen. De logopedist bouwt het foutief stemgedrag af en leert het juiste stemgedrag weer aan.Na operatief verwijderen van de stembanden bij strottenhoofdkanker leert de logopedist de patiënt weer spreken met een stemprothese. Ook bij een stemplooiverlamming kan logopedie het herstel gunstig beïnvloeden.

GehoorStoornissen

  • Communiceren en spreken zijn moeilijk als je niet goed hoort.
    De logopedist kan onder meer ingeschakeld worden bij de volgende taken: gehooronderzoek, revalidatie na het aanpassen van een hoortoestel, trainen van het spraakafzien (liplezen), begeleiden van de spraak- en taalontwikkeling bij jonge kinderen met een aangeboren of vroegtijdig verworven gehoorstoornis.